Van het restaurant dat wij vroeger hadden gekend was Alleen de naam nog over. Boven de ingang brandde een Elektrische lamp die een paarsachtig kil licht wierp op de Afgebladderde veranda en het gietijzeren sierhek.
Filet de perche! Eénmaal! Oeuf en cocotte! Eénmaal! Oeuf en cocotte! Tweemaal! Filet de perche! Tweemaal! Filet de perche! Driemaal! Oeuf en cocotte! Driemaal! Oeuf en cocotte! Viermaal! Filet de perche! Viermaal!
Op het podium speelde een uitzinnig orkest. De met Zweet bedekte gezichten glansden in het schemerlicht En het was alsof de geschilderde paarden op de plafonds Tot leven waren gekomen, de lampen leken meer licht Uit te stralen en opeens, als van ketenen losgebroken, Stortte de zaal zich in een nieuwe dans: jongelieden Met uitgeschoren nek, schrijvers met bakkebaarden En schoudervullingen, regisseurs, kroegmeubilair en Genodigden.
Filet de perche! Eénmaal! [enz.]
Drijvend in het zweet torsten de kelners beslagen Bierpullen over de hoofden en schreeuwden hees. Dronkelappen vroegen om sigaren en in de spiegels, In de troebele waterige afgronden weerkaatste iets Onheilspellends.
Weten jullie nog? O nee, ik hoef al niks meer te vragen! Aan hun lippen zie ik dat ze het nog weten. Het zou wat, Filet de perche en oeuf en cocotte. Nee, Rôti sans Pareil. Gebraad zonder weerga.
Men neme een olijf. Die olijf gaat in een vijgensnip, De snip in een ortolaan, de ortolaan in een leeuwerik, De leeuwerik in een lijster, de lijster in een kwartel, de Kwartel in een kievit, de kievit in een goudpluvier, de Goudpluvier in een patrijs, de patrijs in een houtsnip, De houtsnip in een taling, de taling in een parelhoen, de Parelhoen in een kip, de kip in een fazant, de fazant in Een kalkoen, en dat allemaal in een trapgans.