En om klokke twaalf werd er in deze hel een Spookverschijning waargenomen. Op de veranda Verscheen een man, gerokt, met zwarte ogen en een Dolkvormige baard, die zijn duistere blik over zijn Domein liet dwalen. Ze zeiden, de mensen, ze zeiden: Er is een tijd geweest dat deze gestalte niet gerokt is Gegaan, maar omgord met brede leren gordel waaruit de Kolven van pistolen staken en dat zijn ravenzwart haar Samengebonden was met laaiend rode zijde en dat hij de Caraïbische wateren had bevaren als heerser over een brik, Een zwarte vlag in top.
Maar nee, nee! Ze liegen, de mensen, er bestaan Helemaal geen Caraïbische wateren, noch worden zij Bevaren door zeeschuimers, zomin als kruitdamp van Kanonnen zich over de golven legt. Er is niets en niets is Er ooit geweest! Wel is er die afgebladderde veranda, is Er het gietijzeren hek met daarachter de weg... IJs drijft In het schaaltje, aan het naburige tafeltje zit iemand met Bloeddoorlopen stierenogen en er waart angst rond, Angst...