Zilveren weg, in sneeuw verzinkend, Waarheen roep je me, hoe ver? Noorderzon, helder blinkend, Blinkend als een ster. Breng je vreugde, breng je lijden? Voer je mij de waanzin in? Zorg dat ik in lentetijden Nog jouw barse sneeuw bemin.
Ja jongen, zei de Dolende zo zacht dat het leek alsof het Opklonk van de bodem van een diep ravijn. Wij gaan op Weg naar een vreemd land dat jij niet kent. Het is het land Van de waanzinnigen, maar niet van de bruten... Je zult Kijken met mijn ogen en proeven met mijn lippen. In dat Land wordt gedroomd, en dat is genoeg om te kunnen Bestaan...