Van ‘t jaar acht tot het jaar veertig Ja die Irma was nog jong ‘t Was een Duitser met de tering Te groot hart, te zwakke long
Renée, die had een vleesboom Tante Mo is in haar slaap Doodgevallen in een droom En nooit meer opgeraapt
Kijk da’s Emma, doodgeboren, Zie da’ j’er nie’ over loopt Haar portret al lang verloren Een blauw kruiske, nooit gedoopt
En Roger, da’ was de kanker die heeft zichzelf overgroeid Als een klimop te hoog wordt hangt er Teveel schaduw. Weggesnoeid.
Zoutzuur op arduin Witte bubbels, geel schuim Staalwol om het roest te wassen Jaar en datum weg te krassen En een beitel voor je eigen naam Voor als we komen te gaan
Van tussen Jezeke zijn benen Zou ‘k die webben willen plukken ‘k Wreef het zand tussen zijn tenen Als ik me nog kon bukken
‘k Wil een engelke van porselein en een sprei van zwarte marmer ‘t mogen stenen bloemen zijn om mij aan te verwarmen
Zoutzuur op arduin Witte bubbels en geel schuim Staalwol om het roest te wassen Jaar en datum weg te krassen En een beitel voor je eigen naam Voor als we komen te gaan
Hier is het rustig, is het veilig Misschien volgende keer Volgende keer misschien, dan blijf ik En dan ben ik hier niet meer Niet meer