De kranen luidruchtig en roestig, een misthoorn brult verderop. Vloekende mannen, knoestig en stug. Als ik kon was ik ver weg gevlucht. Maar thuis zit het grut zonder vreten, thuis ligt het wijf ziek op bed. Ik heb een barstende koppijn en heel mijn lichaam is beurs. Vind hier eens een vent die daar over zeurt.
En het ruim is nog lang niet leeg. Het ruim is nog lang niet leeg. Hoe lang moet ik nog op mijn poten staan. Ik heb de zon op zien komen en weer onder zien gaan in de haven van Rotterdam.
Ik ben vanuit Brabant gekomen, op zoek naar een beter bestaan. Hier lagen bergen van zilver en goud, hier werd een mens waardig oud. Nu mis ik de geur van de mest in de morgen, nu mis ik het groeiende graan. Ik vond hier wat centen, verloor mijn verstand. In dit bonkende hart van ons land.
En het ruim is nog lang niet leeg. Het ruim is nog lang niet leeg. Hoe lang moet ik nog op mijn poten staan. Ik heb de zon op zien komen en weer onder zien gaan in de haven van Rotterdam.