Geboren werd zijn in een krocht doordrenkt met stinkend vocht. Reeds volgroeid; waanzinnig trots. Eén met den schaduwen van het bos. Maar door vele dit wezen; zo doorwrocht. Vol haat en smachtend naar Marat trok zij ten strijde om haar aartsvijand te doden. Met rode vonken en brandend haard smeedde zij des ochtends een goed mes. Een scherp stuk ijzer met houten heft, dat zij onder haar kleding verborg.
Welkom geheten met een list. Met één bedoeling vastbesloten. Wist zij het domein te betreden bij deze nietsvermoedende prooi. Gelegen was hij in zijn bad. Sluipend en hijgend kwam zij dichterbij. Tijd was er slechts voor snelle steken in benen, borst tot onderbuik.
Het bloed gutste langs zijn lichaam. Verbijsterd greep hij haar houvast. Een plas van bloed kleurde den vloer... wetend dat dit zijn einde was.
Zijn kreet weerklonk door den straten. Al ras was hij zonder bloed. Doch zij; onbewogen staande... wachtte af haar eigen lot. Zij had niet den wens te ontsnappen aan den gevolgen van haar daad.
Tot een snelle dood veroordeeld... Vrijwillig geëxecuteerd!