En als dan vuur zich wreekt en lovend groen Door blauwwitte korsten van vergetelheid breekt Rijst vanuit verstarde aarde mijn hand omhoog Bedekt met ontdooide parels, dochters van de ochtenddauw
Niet langer is het groen van naaldboom en laurier De schreeuw van leven door de starre apathie Ontluikend loof en bloesem verleent de wereld glans De gezangen der vogels zwellen aan, helder, ongedempt, Door houten labyrint
Weder schitterend straalt de zon door den en kale tak van eik In de wouden waar wateren sijpelend zingen Druppend langs grijze nimfen van mossig steen Herrijst het leven weer, en verdrijft het eikenblad het sneeuwkristal